HENDRIK CASIMIR I, graaf van Nassau, Katzenelnbogen en Dietz

HENDRIK CASIMIR I, graaf van Nassau, Katzenelnbogen en Dietz
zoon van Ernst Casimir en Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbuttel
Arnhem 21/31 januari 1612 – Hulst 12 juli n.s. 1640

Na twee doodgeboren kinderen en een na één dag overleden zoon is
Hendrik Casimir het eerste kind van Ernst Casimir dat in leven blijft. Nauwelijks acht jaar oud wordt hij in 1620 Landcommandeur der
Duitse Orde, Balije van Utrecht. Hij volgt de gebruikelijke militaire l
oopbaan en wordt in 1630 benoemd tot kolonel in het Staatse leger.
Na het sneuvelen van zijn vader in juni 1632 volgt hij deze op als
stadhouder in Friesland, Groningen en Drenthe. Voor eerstgenoemd
gewest was hem kort tevoren de ‘survivance’ (recht van erfopvolging) verleend. In de noordelijke gewesten streeft hij naar meer eenheid in
het bestuur, omdat naar zijn mening deze provincies in de Republiek
slechts iets kunnen betekenen als zij samenwerken. De instructie
die hij van de Staten ontvangt, is evenwel beperkter dan die van zijn
vader, mede omdat deze -meer soldaat dan staatsman- zich niet
zoveel aan Friesland gelegen had laten liggen. Hendrik Casimir lijkt
ook meer belang te stellen in militaire dan bestuurszaken. Met
Frederik Hendrik onderhoudt hij een uitgebreide correspondentie
over het krijgswezen. Vanaf 1636 wordt Frederik van Dohna, zoon
van Amalia van Solms’ zuster Ursula, door Hendrik Casimir aan
het Friese hof opgevoed. In zijn memoires die een bron van informatie vormen, schrijft Dohna dat Hendrik Casimir ‘aime grandement la lecture’.
Spoedig na de begrafenis van zijn vader neemt Hendrik Casimir met
zijn neef Johan Maurits deel aan het beleg van Maastricht. Vier jaar
later vecht hij met hem zij aan zij bij de Schenkenschans, van belang
voor de Republiek omdat deze door de ligging het gebied bij Kleef
beheerst. Door geldgebrek -het leger krijgt ‘geenen stuyver aan gelt’
en onder enige troepen heerst ‘door faute van betalinge de grootste
miserie ende ellende’- duurt de toekenning van de gebruikelijke
financiële vereringen aan vorstelijke personen door de Staten-Generaal
ditmaal langer dan gewoonlijk. Eerst in 1637 worden de bedragen voor
Hendrik Casimir II voor de door hem bewezen diensten in de jaren 1633, 1634 en 1635 vastgesteld. In verband met het tot dusverre gevolgde
gebruik om diens vader stadhouder-veldmaarschalk Ernst Casimir
een derde van het bedrag voor de prins van Oranje te geven, krijgt
Hendrik Casimir over de eerste twee jaar 13.333 pond (Frederik
Hendrik 40.000) en over 1635 14.000 pond (Frederik Hendrik 42.000
pond). Kort na deze geldelijke regeling is de Friese stadhouder
bevelhebber over negentig compagnieën bij de poging Oranjestad
Breda, in 1625 heroverd door de Spanjaarden, terug te winnen. Door
een schampschot aan zijn hand raakt hij er gewond. Bij de veldtocht
naar Vlaanderen in 1640 wordt Hendrik Casimir bij de strijd om Hulst getroffen door een pistoolkogel, gaande ‘door de gordel ende l
inckersijde dich tusschen het ruggraet en eerste ribbe’. Hij wordt
van zijn paard geworpen en ligt zwaar gewond lange tijd op de grond.
Als een soldaat hem poogt te beroven roept hij: ‘Ghij sacramentsche
schelm, dat u de duyvel hale; siet ghij niet wat ghij doet. Ick sal u
strax op den copp houwen’. De chirurgische behandeling in het
legerkamp is onvoldoende en acht dagen later sterft de jonge
stadhouder.

LITERATUUR
– Dohna; Kleyn; Schulten 1988;
Karstkarel/Kingmans 1995;
Kooijmans 2000; Visser, Gloria Parendi.
– A.W.J. Mulder: ‘Hendrik Casimir I, graaf van Nassau-Dietz 1612-1640’, in:
VONM (1959), pp. 15-16
– Het Staatsche Leger, IV, V.