JOHAN WILLEM FRISO vorst van Nassau-Dietz

JOHAN WILLEM FRISO vorst van Nassau-Dietz, prins van Oranje (1702)
zoon van Hendrik Casimir II en Amalia van Anhalt Dessau
Dessau 4 augustus o.s. 1687 – Moerdijk 14 juli 1711
Trouwt Kassel 26 april 1709 Maria Louise van Hessen-Kassel

Na de dood van zijn vader (1696) volgt Johan Willem Friso hem op als
stadhouder en kapitein-generaal van Friesland en Groningen. Tot 1707
is zijn moeder regentes. Zijn eerste onderwijs geniet de prins onder
leiding van een predikant uit Franeker. Van 1700 tot 1702 studeert hij
te Franeker en Utrecht vakken als recht, geschiedenis, staatkunde,
talen, welsprekendheid, godgeleerdheid en vestingbouwkunde.
De kinderloze stadhouder-koning wijst hem aan als universeel erfgenaam
en na diens dood, in 1702, neemt Johan Willem Friso de titel Prins van Oranje aan. De bezittingen van de overleden koning-stadhouder bestaan
uit tal van heerlijkheden, steden en goederen die tezamen een
jaaropbrengst van ca. een half miljoen gulden opleveren. Aanstonds
maken diverse personen aanspraak op de gehele erfenis of een deel
daarvan. De voornaamste pretendenten zijn: François Louis de Bourbon, prins van Condé. Hij eist het Prinsdom Orange op. De Franse koning Lodewijk XIV dwingt hem van zijn afspraken af te zien in ruil voor andere
goederen en lijft het prinsdom in februari 1703 definitief in. De volgende
pretendent, Willem Hyacinth vorst van Nassau-Siegen (1666-1743)
beroept zich op het testament van Filips Willem. Dit had bepaald dat
bij ontstentenis van de mannelijke nakomelingen van zijn vader Willem
van Oranje de bezittingen van het Huis zouden toevallen aan de
mannelijke nakomelingen van de oudste zoon van Jan van Nassau.
Willem Hyacinth stamt van hem af en acht zich dus de wettige
erfgenaam. De derde pretendent, koning Frederik I van Pruisen, vecht
het testament aan op grond van het testament van zijn grootvader
Frederik Hendrik. Volgens dit testament erven bij het uitsterven van de mannelijke stam diens oudste dochter Louise Henriette (moeder van de
Pruisische vorst) en haar nakomelingen. Frederik I, die zich al direct in
1702 meester maakt van Meurs en Lingen en pressie uitoefent op de
Staten-Generaal door te dreigen zijn hulp aan de oorlogsbondgenoten
stop te zetten, is door zijn aanzien en macht verreweg het gevaarlijkst
voor Johan Willem Friso. Overigens steunen de aanspraken van de
Friese stadhouder niet alleen op het testament van Willem III, doch
ook op dat van Maurits. Dit laatste had bepaald dat Ernst Casimir van Nassau en diens nakomelingen erfgenamen zouden zijn ingeval het
Huis van Oranje in mannelijke lijn zou uitsterven. Over de rijke erfenis
ontspint zich een jarenlange felle juridische strijd die gepaard gaat
met vele kostbare, ingewikkelde en langdurige processen. Voorlopig
ontvangt Johan Willem Friso fl. 50.000 per jaar uit de inkomsten van
de boedel. Tijdens zijn minderjarigheid voert zijn moeder de moeizame onderhandelingen; na 1707 gaat de prins zich persoonlijk met de
kwestie bemoeien. Pogingen om onderling tot minnelijke schikkingen
te komen mislukken. Intussen gaan de processen door. In 1710 wint
de prins voor het Hof van Gelderland een proces tegen de Pruisische
koning over Het Loo en Dieren. Uiteindelijk wordt de erfeniskwestie
in 1732 geregeld bij het Traktaat van Accomodement en Partage.
Willem III heeft Johan Willem Friso ook als politiek erfgenaam
benoemd en als zodanig zou zou de prins hem in de andere
Gewesten opvolgen; er wordt evenwel geen nieuwe stadhouder
benoemd en zo begint het Tweede Stadhouderloos Tijdperk
(1702-1747). In 1704 koopt zijn moeder voor hem voor fl. 170.000,
benevens fl. 10.000 wegens onkosten van de verkoop, het eiland
Ameland, een onafhankelijke heerlijkheid. In mei 1707 gaat Johan
Willem Friso naar Brussel, waar een leger van bondgenoten wordt geformeerd in een nieuwe zomercampagne tegen Lodewijk XIV in het
kader van de Spaanse successieoorlog (1701-1714). De volgende
jaren leidt de eerzuchtige prins een zeer druk leven. Jaarlijks is
hij van voorjaaR tot herfst bij het leger in de Zuidelijke Nederlanden,
waar hij als opperbevelhebber (sinds 1707) een zeer actief aandeel
heeft in de krijgsverrichtingen. De winters zijn bestemd voor het
ambtswerk in de gewesten, de inrichting van zijn huishouding en
natuurlijk de voortdurende zorg in verband met de processen om
de erfenis van Willem III en met zijn positieverbeteringen in de
Republiek. De prins houdt van fraaie behuizingen en houdt zich
bezig met verbouwingen en rijke inrichtingen van ondermeer:
Oranienstein te Dietz, Oranjewoud en zijn Leeuwardense
residentie, waarvoor hij architect Daniel Marot inschakelt. Het Hof te Leeuwarden laat hij in de periode vóór zijn huwelijk naar de mode van
die tijd verbouwen en inrichten. Voorts verwerft de prins van zijn verre
neef Frans Alexander, laatste vorst van Nassau-Hadamar, een derde
deel van diens vorstendom (1711). In deze jaren streven
Oranjebewegingen nar een benoeming van de Friese stadhouder tot
lid van de Raad van State. Door tegenstand van Holland en Utrecht
mislukt dit. In juli 1711 reist de prins naar ‘s-Gravenhage om te pogen
de geschillen over de erfenis met de Pruisische koning te regelen.
De veerpont die de stadhouder met zijn gevolg bij opkomende storm
naar de overkant van het Hollands Diep vaart, slaat om en alle
opvarenden, onder wie Johan Willem Friso, verdrinken. Bij zijn dood
heeft hij een schuldenlast van fl. 1.847.340.

LITERATUUR
– E.H. Brongers en A.J. Bomans: Johan Willem Friso, een heldhaftig
leven, een ongelukkige dood, Rotterdam 2000.
– G. Drechsler: Die Streit um die oranische Erbschaft zwischen
König Friedrich I von Preußen und dem Hause Nassau-Dietz
und sein Einfluß auf die preußische Politik (1702-1732), Leipzig (diss.)
1913.
– C.J. Guibal: Johan Willem Friso en zijn tijd, Amsterdam 1938.
– F. Halma: Histoire du Prince d’Orange et de Nassau, 2 dln.
Leeuwarden 1715.
– R. Heck: ‘Johan Willem Friso von Nassau-Dietz’, in: Mitteilungen des
Vereins für Nassauische Altertumskunde und
Geschichtsforschung (juli 1911), pp. 49-54.
– J.M.: ‘Bij het proces-verbaal betreffende het verdrinken van Johan Willem
Friso’, in: VONM (1928) pp. 39-42.
– R.L.P. Mulder-Radetzky en B.H. de Vries: Geschiedenis van
Oranjewoud, Alphen a.d. Rijn 1989.
– A. Staring: ‘Een portret van Johan Willem Friso door Louis Volders’, in:
VONM (1939), pp. 15-20.
– Het Staatsche Leger, VIII